Veel voorkomende ziekten
Suikerziekte
Wat is suikerziekte
Om goed te functioneren heeft het lichaam brandstoffen en bouwstoffen nodig. Koolhydraten uit de voeding worden in het maagdarmkanaal afgebroken tot glucose. Dit suiker is de voornaamste brandstof en bouwstof voor veel lichaamscellen. Glucose wordt vanuit de darmen opgenomen in het bloed. Met behulp van het hormoon insuline kunnen lichaamscellen glucose uit het bloed opnemen om het vervolgens te gebruiken voor de verbranding of om er andere stoffen mee te maken.
Bij suikerziekte heeft het lichaam een tekort aan insuline. Het gevolg hiervan is dat het suikergehalte in het bloed steeds hoger wordt, terwijl de lichaamscellen juist een gebrek aan glucose krijgen.
Symptomen
Door het hoge glucosegehalte in het bloed, zal er ook veel glucose uitgeplast worden. Samen met de glucose wordt er dan ook meer water uitgeplast. Hierdoor neemt het urinevolume toe. Om dit vochtverlies te compenseren, zal de kat meer gaan drinken. Omdat glucose een brandstof is, zal de kat een tekort krijgen aan energie. Om dit te compenseren, zal hij of zij meer gaan eten. Ondanks de toegenomen eetlust kan de kat dan toch afvallen. Als de suikerziekte langere tijd onopgemerkt blijft, kan de kat ernstig ziek worden en uiteindelijk zal dan de eetlust juist afnemen.
Symptomen in beginstadium:
1.Veel drinken
2.Veel plassen
3.Honger
4.Vermageren
Symptomen in vergevorderd stadium:
1.Slechte eetlust
2.Braken
3.Sloomheid
4.Snellere ademhaling
Diagnose
In eerste instantie wordt bij klachten van veel drinken en veel plassen meestal een urineonderzoek gedaan. Indien er hierbij glucose in de urine aangetoond wordt, dan kan met een bloedonderzoek de definitieve diagnose gesteld worden. Omdat bij katten de bloedsuikerspiegel onder invloed van stress snel kan stijgen, meten we bij katten ook het fructosamine. Dit fructosamine is niet afhankelijk van stress. Indien zowel glucose als fructosamine in het bloed na 12 uur vasten duidelijk te hoog zijn, dan spreken we van suikerziekte. Bij twijfelgevallen zal het bloedonderzoek na twee weken herhaald worden.
Het ontstaan van suikerziekte
Insuline wordt geproduceerd in de alvleesklier (pancreas). Diverse oorzaken kunnen leiden tot een verminderde gevoeligheid van het lichaam voor insuline, waardoor de pancreas meer insuline moet produceren en uiteindelijk uitgeput raakt.
Deze oorzaken zijn:
Overgewicht en/of te weinig lichaamsbeweging
Langdurige behandeling met bepaalde medicijnen (prednisolon, dexamethason etc)
Behandeling met middelen tegen krolsheid
Als de hypofyse teveel groeihormoon produceert
De ziekte van Cushing
Ook een alvleesklierontsteking kan leiden tot suikerziekte, omdat hierbij de alvleesklier beschadigd kan raken en als gevolg daarvan te weinig insuline produceert.
Behandeling Algemeen
Indien de suikerziekte optreedt bij een te dikke kat, dan is een aangepast dieet vaak afdoende om een passend lichaamsgewicht en een normale bloedsuikerspiegel te behalen. Na 1 à 2 maanden zal dan het bloedsuikergehalte opnieuw gecontroleerd moeten worden en zal bepaald worden of er tot verdere behandeling overgegaan moet worden.
In de overige gevallen bestaat de behandeling van suikerziekte uit het 2x daags injecteren van insuline. Dit zal de eigenaar zelf moeten gaan doen. Daarnaast is een aangepast en constant voedselpatroon met speciale koolhydraatarme voeding belangrijk, omdat de hoeveelheid insuline afgestemd is op de hoeveelheid energie die opgenomen wordt.
Ook de dagelijkse activiteit dient zo constant mogelijk te zijn, want bij meer activiteit verbrandt het lichaam meer energie, waardoor een lage bloedsuikerspiegel (“hypo”) kan optreden.
Eventuele andere oorzaken voor de suikerziekte dienen onderzocht en behandeld te worden.
Behandeling met Caninsulin
Caninsulin is een insulinepreparaat dat voor honden en katten wordt gebruikt. De juiste dosering is per individu anders. Bij aanvang van de therapie zal op basis van het lichaamsgewicht een startdosering bepaald worden. Bij de meeste huisdieren is het mogelijk om met behulp van 2 bloedcontroles in de week binnen een aantal weken de juiste dosering te vinden. Na deze instellingsperiode kan het aantal bloedcontroles verminderd worden. Controles blijven echter wel noodzakelijk, omdat na verloop van tijd de insuline-behoefte van het lichaam kan veranderen. Bij katten is het zelfs mogelijk dat er remissie optreedt. Dat wil zeggen dat er herstel van de eigen insuline-productie plaats vindt, waardoor minder of zelfs helemaal geen insuline meer ingespoten hoeft te worden.
De insuline dient 2x per dag, met een tussenpoos van 12 uur, op vaste tijdstippen onderhuids ingespoten te worden door de eigenaar. Wij kunnen u leren hoe u dit het beste kunt doen. Daarnaast is er tegenwoordig de Vetpen beschikbaar. Dit is een systeem waarmee iedereen heel simpel en nauwkeurig insuline kan toedienen. Mocht u voor dit systeem kiezen, dan krijgt u van ons een uitgebreide instructie hierover.
Voeding en bewegingspatroon
Uw kat moet elke dag dezelfde hoeveelheid voeding van een constante samenstelling krijgen. Er is speciale vezelrijke voeding voor suikerziekte patiënten, die zorgt voor een gelijkmatige energie-afgifte.
Uw kat moet voorafgaande aan elke injectie insuline een maaltijd krijgen. Wil uw kat niet eten of mag hij niet eten, dan mag slechts een derde deel van de normale insulinedosis gegeven worden.
Bloedcontroles
In de instellingsfase dient uw kat 2 x per week op een vast tijdstip gecontroleerd te worden door middel van het afnemen van een kleine hoeveelheid bloed. Het beste tijdstip hiervoor is 4 uur na de ochtend insuline-injectie. Hierbij is het belangrijk dat elke controledag zo regelmatig mogelijk verloopt. Dat wil zeggen: dezelfde hoeveelheid voedsel op hetzelfde tijdstip, dezelfde hoeveelheid beweging, geen problemen bij het inspuiten van de insuline. Is er met een van deze aspecten iets misgegaan, bijvoorbeeld u bent niet zeker of het inspuiten wel goed gelukt is, overleg dan even of de bloedcontrole door kan gaan of dat we beter een nieuwe afspraak kunnen maken.
Vooruitzichten
Als Uw kat eenmaal goed ingesteld is en eventuele achterliggende oorzaken behandeld zijn, dan heeft hij of zij dezelfde levensverwachting als een dier zonder suikerziekte. Wel blijft de behandeling met insuline en een regelmatig eet- en leefpatroon belangrijk. Ook een controle van het bloedsuikergehalte om de 3 maanden is belangrijk.
Complicaties
De belangrijkste complicatie van de behandeling van suikerziekte is een te laag bloedsuikergehalte ofwel hypoglycemie. Het risico hierop is het grootste 3 tot 7 uur na toediening van de insuline. Het is belangrijk om dit te herkennen, omdat deze situatie levensbedreigend kan zijn.
Symptomen van hypoglycemie:
honger op onverwachte momenten
onrust of juist sloomheid
rillen of trillen
vreemde bewegingen (omvallen, trappelen met poten)
diepe slaap, moeilijk of niet wakker te maken
Hoe te handelen bij symptomen van hypoglycemie?
Het bloedglucosegehalte van uw kat moet zo snel mogelijk weer gaan stijgen. Geef uw kat daarom een maaltijd bij de eerste verschijnselen van hypoglycemie. Kan uw kat niet meer zelfstandig eten, geef dan zo snel mogelijk druivensuiker. Dit kan in de vorm van poeder of een oplossing (bij de apotheek verkrijgbaar) of zelfs door middel van fijngewreven tabletten. Het is voldoende om dit op het mondslijmvlies te leggen (op en onder de tong), want druivensuiker wordt al via de slijmvliezen opgenomen. Geef hiervan 1 gram per kg lichaamsgewicht. Uw kat moet hiervan binnen enkele minuten verbeteren. Zoniet, neem dan meteen contact met ons op. Is uw kat weer in staat om zelf te eten, geef dan meteen een maaltijd. Houdt uw kat daarna de eerste uren goed in de gaten en geef regelmatig iets te eten. Neem vervolgens ook even contact met ons op voorafgaande aan de volgende insuline-injectie om te overleggen over de juiste hoeveelheid.
Samengevat:
Geef bij hypoglycemie een maaltijd
Geef 1 gram druivensuiker per kg lichaamsgewicht in de bek bij bewustzijnsverlies
Houdt uw kat enkele uren goed in de gaten en blijf regelmatig voer geven
Neem contact met ons op bij onvoldoende reactie en voor overleg
Oorzaken voor hypoglycemie:
uw kat heeft minder gegeten dan normaal (of gebraakt of diarree gehad), maar wel de normale hoeveelheid insuline gehad
uw kat heeft meer glucose verbruikt dan normaal (verhoogde activiteit)
u heeft per abuis een te hoge dosering insuline ingespoten
uw kat heeft een verminderde behoefte aan glucose (door afname van het lichaamsgewicht of doordat de alvleesklier weer meer insuline is gaan maken)